Turfsteken

TURF, De historie van de turfwinning in de Peel

Tot 1850 was de Peel nog nauwelijks in cultuur gebracht. Ruim twee derde bestond uit heide en veen. De heidestruiken werden gebruikt voor het maken van bezems en borstels. Maar verder werden de heidevelden alleen gebruikt om af te plaggen, waarbij de plaggen werden gebruikt in de potstal. De plaggen vermengd met de mest vormden dan de bemesting van stukjes landbouwgrond.

In die tijd vond ook al kleinschalige turfwinning plaats, voor eigen gebruik als brandstof. Deze kleine turfgraverijen vonden vooral plaats langs de randen van het hoogveengebied in de vorm van kleine geïsoleerde veentjes. Deze veentjes waren het resultaat van niet meer dan één dag werk. Je moest dan al minstens met twee man zijn, één om te graven en de ander om de turf aan te pakken en op te stapelen en ook om af en toe het water uit de put te lozen.

Als je de volgende dag terug kwam was de put vol met water gelopen en kon je beter met een nieuwe put beginnen. Het ontginnen van turf was dan ook zwaar werk.

Om goede kwaliteit turf te steken werd de bovenste laag verwijderd, omdat die minder compact was en vaak met zand e.d. vermengd. Vervolgens werden de turven gestoken en naast de put te drogen gelegd. Eerst in kleine stapels, maar later omgezet in z.g. meilers waarin de turven ”hol” werden gestapeld, zodat de wind door de stapels kon blazen en er een betere droging was.

Na 1850 werd commerciële turfwinning mogelijk dankzij de aanleg van kanalen. De Zuid-Willemsvaart werd gegraven tussen 1822 en 1826. Pas in 1853 werd de Noordervaart zodanig bevaarbaar gemaakt dat de turf uit de Peel via de kanalen kon worden afgevoerd. De gebroeders Van der Griendt kregen toestemming van de gemeente Deurne en Liessel voor het vervenen van het Peelgebied rond het huidige Helenaveen. De Helenavaart werd door Van der Griendt in 1853 - 1855 gegraven en aangesloten op de Noordervaart.

De relatie tussen de familie Van der Griendt en de gemeente Deurne en Liesel was nooit erg hecht. Al in 1860 begin de gemeente met het graven van een eigen kanaal op een honderdtal meter westelijk van dat van Van der Griendt. In 1876 werd de relatie definitief verbroken en is de gemeente Deurne zelf haar deel van de Peel gaan ontginnen. De familie Van der Griendt zette het bedrijf voort op het Limburgse deel van de Peel.

In 1866 was de spoorlijn tussen Helmond en Venlo gereedgekomen, mede door invloed van de familie Van der Griendt. Tot 1880 bestond de spoorweg uit enkelspoor. Al in 1868 kwam er bij het huidige Griendtsveen een zijspoor voor het verladen van stookturf. In 1881 werd het spoor verdubbeld en kwam er een echte “halte Helenaveen”, met stationsgebouwtje. Intussen groeide ook langzaam het emplacement, ook omdat zowel de familie Van der Griendt als de gemeente Deurne turfstrooisel fabrieken bouwden nabij de halte. Turfstrooisel of turfmolm was van een mindere kwaliteit (bolster)turf, niet geschikt als brandstof, maar wel, als bodembedekking van bijvoorbeeld paardenstallen. En die waren er veel in de steden met hun paardentrams, koetsen e.d.

 De vraag naar turfstrooisel kwam van alle grote steden in Europa. Door de concentratie van fabrieken bij Griendtsveen werd de halte een van de drukste goederenstations van Nederland.

De brandstofturf kon maar afgegraven worden tot eind juni. Daarna kon de turf niet meer voldoende drogen voor de winter begon. Bolster turf kon vrijwel het gehele jaar door worden ontgraven. Na droging in het veld werd de turf in een aak geladen. Een volle aak met turf legde aan bij de fabriek. De arbeiders gooiden de turven op een lopende band die hoog in de fabriek uitkwam. Daar vielen de turven in een molen, waar ze gescheurd en uiteengerukt werden tot vezels. Deze vezels werden vervolgens samengeperst tot balen met turfstrooisel. Een heel erg stoffig gebeuren en mede omdat de fabriek werkte op stoom (met als brandstof uiteraard turf) is menige turfstrooiselfabriek in vlammen opgegaan. De balen strooisel (meer dan 100 kg/stuk) werden vervolgens per kruiwagen in een schip of treinwagon geladen.